In dit nieuwsbericht hebben we de overige vragen die gesteld zijn tijdens de vragenronde van de informatiebijeenkomst omgevingsvergunning over boringen op 26 juli beantwoord.
Mis je iets of heb je nog een andere vraag? Vertel het ons door te mailen naar info@geothermiedelft.nl.
In elke ondergrond zijn van nature breuken aanwezig. Sommige van deze breuken zijn al ontstaan tijdens de afzetting toen de aan te boren geologische formatie nog aan de oppervlakte lag. Nu ligt deze formatie op 2km diepte. De “blauwe” breuk op slide 14 is een breukvlak in het Delftse zandsteen die niet doorloopt in de ‘overburden’, dat zijn de afsluitende lagen boven het reservoir. Dit breukvlak is geïnterpreteerd als druk doorlatend en niet afsluitend en beoordeeld als een extreem laag risico. Desalniettemin zijn zowel de productieput als de injectieput aan dezelfde kant van de breuk geplaatst zodat de directe water stroom richting van de injectieput naar de productieput niet door het breukvlak heen kruist.
Absoluut, het onderzoeken van de aanwezigheid van shallow gas is altijd een onderdeel van het werk pakket. Het olieveld Pijnacker ligt relatief ver weg en de beste referenties in de nabije omgeving zijn de putten Delft 07 en Delft 08 (zie NLOG). Deze liggen op honderden meters afstand en de put van Geothermie Delft wordt hier exact tussen in geboord. Van deze putten weten we dat er geen shallow gas is aangetoond en dat we daar met de gebruikte boorspoeling* gewichten een absolute overdruk hebben. Deze overdruk zorgt ervoor dat het boorproces stabiel blijft en voorkomt dat reservoirvloeistoffen, zoals zout water met daarin opgelost gas, de boorput binnendringen. We zullen daarom een iets hoger boor spoelingsgewicht voor Geothermie Delft aanhouden om de hoge druk te behouden.
*Boorvloeistof of boorspoeling: Tijdens de boring wordt gebruik gemaakt van boorvloeistof. Dit is een mengsel van water (of olie) met kleideeltjes en eventueel andere stoffen. De boorvloeistof heeft vier functies:
Het boorbedrijf meet de samenstelling van de boorvloeistof continu en stelt het zo nodig bij, zodat het alle functies kan dienen en de veiligheid tijdens het boren kan waarborgen.
De boring zal op ongeveer 1600 meter diepte onder het Gele Scheikunde gebouw doorlopen. Het is niet nodig om hier rekening mee te houden omdat er absoluut geen interferentie plaatsvindt zelfs niet op 100 meter afstand van de boorlocatie van GTD. De werkzaamheden bij Gele Scheikunde kunnen volledig gelijktijdig plaatsvinden zonder onderlinge hinder. Ook is er continue afstemming met de BLVC (Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid, Communicatie) - coördinator van de TU Delft over de alle parallelle uitvoeringprojecten op en rond het terrein van de TU Delft Campus. Daar valt bouwverkeer ook onder.
De zandlagen op een paar honderd meter zullen worden doorboord met een boorspoeling met overdruk. Deze boorspoeling heeft een afpleisterende werking en de overdruk zorgt er ook voor dat er geen vloeistoffen binnendringen in de zandlagen. Hierdoor vindt er dus geen interactie plaat met de inhoud van het reservoir. Na enkele dagen na de start van de boring wordt een stalen boorgatverbuizing (casing) aangebracht en gecementeerd (de eerste laag van de dubbele verbuizing). Hierdoor kan de boerspoeling niet gaan lekken. In de toekomst wordt er ook nagedacht over ondiepe warmte opslag waarbij er mogelijk wel gebruik wordt gemaakt van dit reservoir via andere boorgaten. In dat geval moet er wel afstemming plaatsvinden.
Door het zo diep mogelijk plaatsen van de conductor worden de ondiepe zoete of brakke grondwaterlagen fysiek gescheiden van de productie- en injectieput. Daarbovenop heeft de geothermiesector kortgeleden een Industriestandaard Duurzaam Putontwerp opgesteld, waaraan alle leden van Geothermie Nederland, dus ook GTD, gehouden zijn. In essentie schrijft deze industriestandaard voor dat de reguliere diepe geothermieputten, die ontworpen zijn na 1 januari 2021, een dubbele barrière bevatten in het bovenste deel van de put. Door deze aanpassing van het putontwerp kan daar continue gemonitord worden óf er problemen zijn met de ondergrondse verbuizing. Hierdoor wordt het risico op lekkage naar zoete of brakke grondwaterlagen tijdens de productie weg genomen.
Zie ook https://geothermie.nl/downloads/Industriestandaard_Duurzaam_Putontwerp_GNL.pdf
Dat is afhankelijk van de uitvoering van het warmtenet en de hoeveelheid aansluitingen. Hoe meer aansluitingen er zijn, hoe meer vermogen we kunnen leveren. Maximaal kunnen wij tot 25.5 MW produceren vanuit deze geothermiebron.
Op basis van ervaringen in andere landen met geothermieputten verwachten we langer te kunnen profiteren van de warmte die de aarde ons geeft. Indien de putten niet meer economisch of technisch bruikbaar zijn dan zullen deze, overeenkomstig de wetgeving, definitief worden afgesloten waarvoor middelen worden gereserveerd. Dan zullen we de putten netjes afsluiten, stukken buis worden dan weggehaald en de put wordt met cement gevuld. Dit doen we zodat er geen connectie kan ontstaan tussen de verschillende aardlagen. Het kan ook zo zijn dat we bijvoorbeeld één nieuwe bron zullen boren vanaf deze locatie of een locatie iets verderop. Hierdoor kan dit systeem in gebruik blijven. Als de tijd is aangebroken, zullen we dit verder onderzoeken.
Tijdens de boorfase zal er geen gas mee omhoog komen vanuit de formatie omdat er altijd met een overdruk wordt geboord van ongeveer 32 Bar op reservoir diepte. Deze overdruk is een extra veiligheid doordat het proces hierdoor heel stabiel blijft. In de ideale situatie is de overdruk iets later, maar de hoge druk is nodig voor boorwandstabiliteit voordat de casing wordt aangebracht en er wordt gecementeerd. Tijdens het boren blijven hierdoor alle reservoir vloeistoffen (zout water met 78g/l opgelost zeezout= NaCl) in het reservoir en blijven alle boorspoelingsvloeistoffen in de put met daartussen een dun laagje van filtercake om de boorwand af te pleisteren.
Deze vraag heeft geen betrekking op voorliggende Wab omgevingsvergunningaanvraag maar wordt ter volledigheid hierbij beantwoord.
Aardgas dat vrijkomt bij aardwarmtewinning in Nederland is in alle gevallen gas dat opgelost is in het geothermiewater. Dit blijkt uit laboratorium testen die aantonen dat dit aardgas onder reservoirdruk en temperatuur geheel in oplossing is. Als het gas in oplossing zit in het water, heeft het nagenoeg geen invloed op het volume aan water/vloeistof waarin het wordt opgelost. Gemeten is dat onder atmosferische condities (1 bar) er per kubieke meter geproduceerd water er circa 1 kubieke meter gas vrijkomt. Qua gewicht is dit circa een halve kilo op de 1087 kg die één kubieke meter geothermisch water weegt. In het geval van aardwarmtewinning blijft de druk in het reservoir gemiddeld genomen dus gelijk.
Als het aardwarmtesysteem in productie is, is er rond de injectie- en productieput sprake van respectievelijk drukstijging en -daling. Dit drukverschil is het grootst in een relatief kleine straal om de putten en neemt snel af naarmate de afstand tot de putten groter wordt. Zodra het aardwarmtesysteem uit wordt gezet zal de druk in het gehele reservoir zich weer vereffenen tot de oorspronkelijke reservoirdruk. Bij winning van aardgas uit een gasveld is sprake van winning van niet opgelost gas maar zogenaamd ‘vrij gas” en compacteert (samendrukken, inklinken) het reservoir aanzienlijk door de drukverlaging ten gevolge van de winning van dit vrij gas. Deze compactering is in de orde van tientallen tot honderden bars in het reservoir en ten gevolge van de druk die het bovenliggende gesteentepakket op het reservoir uitoefent.
Deze vraag heeft geen betrekking op voorliggende Wab omgevingsvergunningaanvraag maar wordt ter volledigheid hierbij beantwoord.
De diameter van de seismische monitoringsputten varieert per put tussen de 300 mm en 500 mm.
Onderstaand een opsomming van de lokaal geïnstalleerde vier boorgatstations en de daarin geplaatste sensoren.
De druk gradiënt van het reservoir is 1.04 Bar/10m en de druk bedraagt dus op 2000m 208 Bar. Dit is de natuurlijke druk in het reservoir en wordt tijdens het boren niet veranderd en zal dus geen invloed hebben op de breuk. Ook tijdens de productie fase wordt die druk minimaal veranderd anders dan bij een gas veld waarbij de druk soms wordt terug gebracht tot slechts 5\\\\\\\\\\% van de initiële reservoir druk.
De eerste Ammerlaan put heeft inderdaad sporen van olie geproduceerd. De eerste put was gecompleteerd over zowel Rijswijk als Delft Zandsteen en de olie resten werden geproduceerd uit de Rijswijk formatie. Voor GTD wordt alleen uit Delft zandsteen geproduceerd (net als in de latere putten 5+6 van Ammerlaan). De Rijswijk formatie bij Ammerlaan zit ook aan de andere kant van de graben (“vallei”) en schuurt daarom aan het Pijnacker olieveld.
Deze vraag heeft geen betrekking op voorliggende Wab omgevingsvergunningaanvraag maar wordt ter volledigheid hierbij beantwoord.
Op het dak van het WKC gebouw zal een noodfakkel (flare) worden geplaatst. Deze noodfakkel zal incidenteel worden gebruikt. Hoe vaak de noodfakkel exact zal worden gebruikt is op dit moment niet bekend, uitgangspunt is dat de noodfakkel niet meer dan twaalf keer per jaar zal worden gebruikt en niet langer dan één etmaal achtereen. De situatie met de fakkel kan daarom worden gezien als de incidentele bedrijfssituatie. De noodfakkel kan iedere dag circa 5 minuten worden getest, in praktijk zal dat eens per week zijn. De fakkel is zodanig omhuld door een mantelbuis zodat er zeker geen naakte vlam zichtbaar zal zijn. De flare wordt binnen de omhulling gemoduleerd op een maximaal bronvermogen van 102 dB(A), dit is in het geluidsmodel van de inrichting opgenomen en past binnen Richtwaarden voor woonomgevingen zoals vastgelegd in de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening. Echter zal de werkelijke geluidsbelasting op de gevel van de huizen in de omgeving vele malen lager zijn, in overeenstemming met de vergunning.